Nederlandse Vereniging "LANGHAAR"

FCI RAS STANDAARD


FEDERATION CYNOLOGIQUE INTERNATIONALE (AISBL)

SECRETARIAT GENERAL: 13, Place Albert 1er B – 6530 Thuin (Belgique) ____________________________________________________________

FCI – Standaard Nr. 117 / 17.09.2014 / DE DUITSE STAANDE LANGHAAR 

Deze afbeelding komt niet per se overeen met het ideaalbeeld van het ras.

Oorsprong: 
Duitsland.

Datum van publicatie van de geldende originele standaard: 
10.11.2011

U vindt hier een vertaling van de originele rasstandaard zoals die is gemaakt door Dhr. Broekhuis in 2015. Voor de originele versies van de rasstandaard verwijzen wij u naar de website van de FCI waar u onder andere een Duitse en Engelse versie kunt vinden.

Gebruik: 
Veelzijdige jachtgebruikshond. Overeenkomstig het doel, ‘het functioneren als veelzijdige jachthond’, moet de Duitse Staande Langhaar over alle vereiste aanleg beschikken en als zodanig in de praktijk, zowel vóór als na het schot, voor alle taken in het veld, water en bos, bruikbaar zijn.

Kwalificatie FCI: 
Groep 7 Staande Honden. Sectie 1.2 Continentale Staande Honden, Spanieltype. Met werktest.

Kort historisch overzicht:
In de langharige jachthond is het bloed van de Vogel-, Havik-, Waterhonden en Brakken verenigd en daarmee de aanleg voor grote veelzijdigheid voorhanden. Vanaf het jaar 1879 wordt het ras zuiver gefokt en worden de wezenlijke raskenmerken vastgelegd. In 1897 stelde Baron von Schorlemer de eerste raspunten samen voor de Duitse Staande Langhaar (DSL) en legde daarmee de basis voor de huidige raszuivere fokkerij.

Uiterlijke verschijningsvorm:
Krachtig, gespierd, diepe borstkas, vloeiende belijning. Bij kleinere honden moet veel substantie worden geëist. Al te zware en daarbij trage honden zijn niet gewenst.

Belangrijke maatverhoudingen:
Vang en schedel even lang; hond achter niet overbouwd; schouder iets hoger dan het kruis.

Gedrag en karakter:
Evenwichtig, rustig, ingehouden temperament, goedaardig, makkelijk te hanteren.

Hoofd:
Aan het mooie langhaarhoofd moet bijzondere waarde worden gehecht. Langgestrekt, van adel getuigend.

Schedel:
Licht gewelfd.

Stop:
Geleidelijke overgang van voorhoofd naar neusrug, niet met scherpe hoek.

Neusspiegel:
Bruin, lichte schimmelvlekjes toegestaan.

Neusrug:
Licht gewelfd, niet te smal.

Bovenlip:
Niet te veel overhangend.

Kaken/tanden:
Kaken niet overmatig fijn. Volledig en correct scharend gebit met 42 tanden. De bovenste snijtanden moeten scharend over de onderste snijtanden sluiten.

Tandformule:
3142
—— x 2 = 42
3143

Wangen:
Geen te zware jukbeenderen.

Ogen:
Kleur bruin, zo donker mogelijk. Oogleden dicht tegen de oogbol aanliggend, zonder zichtbaar bindvlies. Ogen noch te diep liggend, noch uitpuilend.

Oren (behang):
Niet te laag aangezet, licht naar voren gedraaid.

Hals:
Krachtig en goed gevormd, zonder plooien in vloeiende belijning naar de borst verbredend; niet te kort.

Lichaam:

Rug:
Recht, stevig, niet te lang.

Lendenen:
Zeer goed bespierd.

Kruis:
Lang, matig hellend.

Borst:
Voorborst aanwezig; borstkas breed en diep, minstens tot aan de ellebogen reikend.

Staart:
Geen “vrolijke” staart. Hij moet gestrekt gedragen worden waarvan het laatste derde deel licht opwaarts gebogen.

Ledematen:

Voorhand:
Bij de hond in stand en van voren gezien, dienen de opperarm- onderarm en voormiddenvoet bij benadering een loodrechte lijn te vormen. Schouders Goed aanliggend. Van opzij gezien en in rust, moeten schouderblad en opperarmbeen nagenoeg een rechte hoek vormen.

Ellebogen:
Goed aanliggend.

Polsgewricht:
Licht doorgebogen.

Voormiddenvoet:
Niet geheel recht.

Voorvoeten:
Ruwe en stevige voetkussens.

Achterhand:
Bij de hond in stand en van achteren gezien, dienen het heupbeen- dijbeen- scheenbeen en achtermiddenvoet bij benadering een loodrechte lijn te vormen.

Spronggewricht:
Aan correcte hoeking moet bijzondere waarde worden gehecht.

Achtermiddenvoet:
Zonder wolfsklauwen.

Achtervoeten:
Ruwe en stevige voetkussens.

Gangwerk:
Uitgrijpende beweging met goede stuwing vanuit de achterhand.

Huid:
Strak en zonder plooien het lichaam omsluitend.

Beharing:
De juiste beharing is van het grootste belang: noch overvloedige haargroei, noch al te kort haar. Op de rug en aan de flanken behoort het haar van 3 – 5 cm. lengte goed aan te liggen. Aan de onderkant van de hals, aan de borst en aan de buik mag de beharing langer zijn.

  • Buik : Goed behaard.
  • Oren : Beharing golvend en overhangend.
  • Staart : Met goede vlag en tot aan de staartpunt behaard.
  • Achterkant voorbenen : Behaard (bevedering).
  • Achterkant achterbenen : Behaard (broek).
  • Onder het spronggewricht : Haar beduidend korter. Teveel franje is niet gewenst. Tussenruimten tussen de tenen dicht en kort behaard.
  • Hoofd : Haar aanmerkelijk korter, maar in elk geval langer dan bij de Duitse Staande Korthaar. Kuifvorming op de schedel (Petruslok) is ongewenst.
  • Op het lichaam : Is het haar sluik, stevig, glad of licht golvend, vast aanliggend. Dicht met goede onderwol.

Haarkleur:

  • Eenkleurig bruin.
  • Bruin met wit of schimmel aftekening (speciaal aan borst en poten).
  • Donkerschimmel (met grotere of kleinere donkerbruine platen; bruin hoofd, eventueel met bles, vlek of ster).
  • Lichtschimmel (met grotere of kleinere lichtbruine platen; bruin hoofd, eventueel met bles, vlek of ster).
  • Forelschimmel (veel kleine bruine vlekken op witte ondergrond; bruin hoofd, eventueel met bles, vlek of ster).
  • Bruin-wit, ofwel zuiver bruin-wit, of met heel weinig kleine bruine vlekken (grote bruine platen, met zadel of mantel; bruin hoofd, eventueel met bles, vlek of ster).
  • Sporadisch kan gele brand als erfenis uit oeroude brakkenafstamming voorkomen.

Grootte en gewicht:

Schouderhoogte:
Ideaalmaat bij reuen 63-66 cm. (minimaal 60 cm. maximaal 70 cm.).
Ideaalmaat bij teven 60-63 cm. (minimaal 58 cm. maximaal 66 cm.).

Gewicht:
Het gewicht ligt rond de 30 kg.

Fouten:
Elke afwijking van de voorgenoemde punten moet als fout worden beschouwd. De waardering ervan moet in juiste verhouding staan tot de mate van de afwijking, met aandacht voor de effecten op de gezondheid en het welzijn van de hond in relatie tot het vermogen om zijn/haar vereiste rasspecifieke taken te vervullen.

  • Ogen: Licht haviksoog; scheve stand der ogen.
  • Oren: Behang dat niet aan de wangen aanligt (open oren, lederenden).
  • Rug: Zadelrug, karperrug.
  • Borst: Tonvormig, te smal.
  • Staart: Krulstaart, haakstaart.
  • Voorhand: Hoek tussen schouderblad en opperarmbeen te open; voormiddenvoet te recht.
  • Achterhand: Koehakkigheid, tonvormigheid.
  • Voeten: Spreidvoeten; katten- of hazenvoeten.
  • Beharing: Te lange baardharen, borstelige wenkbrauwen, kroeshaar. 

Uitsluitende (diskwalificerende) fouten:

  • Agressief of buitensporig angstige honden.
  • Honden die onmiskenbaar fysieke afwijkingen of gedragsstoornissen vertonen.
  • Honden met gebrekkige beenderensubstantie en onvoldoende bespiering.
  • Hoofd: Honden met van het type afwijkende hoofdvormen.
  • Ogen: Ectropion (naar buiten gedraaid ooglid); Entropion (naar binnen gerold ooglid); eveneens gecorrigeerde ooglidfouten.
  • Reuen moeten over twee zichtbaar normaal ontwikkelde en volledig in het scrotum ingedaalde testikels beschikken.
  • Voor de fokkerij mogen uitsluitend functioneel en klinisch gezonde representatieve rasvertegenwoordigers worden gebruikt.

Gebitsfouten zijn in de originele Duitse versie abusievelijk niet vermeld. Vertaling: Herman Broekhuis, 22.05.2015

Word nu lid van de nederlandse vereniging langhaar

Ik word lid!